Frans Janssens verteld over zijn avonturen met een BSA B50.
Deze keer moeten we niet zelf in de pen kruipen maar is het een lezer die zijn verhaal de wereld instuurt. Frans Janssens is een verstokt B50-rijder en verteld in geuren en kleuren hoe groot de multifunctionaliteit van een BSA is. De teletijdmachine van Frans neemt u mee naar 1971. Uit de transistorradio knalt op dat eigenste moment de bekende plakker “Du” van Peter Maffay.
In het voorjaar van 1971 reed ik mijn eerste cross op een 6 jaar oude Maico 360. Met die motor had ik nog maar nauwelijks gereden en dan ineens op die zware zandcross in Heusden …… Het was daar wel wat anders dan dat biljartbaantje bij ons in het bos; stik kapot! Die Maico vertoonde gauw problemen , Soms viel die al stil voor ik goed en wel aan het starthek stond en hij vrat bougies. Een te zwakke ontsteking, zo bleek achteraf, was de oorzaak. Ook in dat jaar kwam BSA met totaal vernieuwde modellen uit . Grotendeels met de oude motoren maar met volledig nieuwe frames . Vooral de ééncilinders interesseerden me.
Al een tijdje keek ik uit naar een vervanger voor mijn B31 voor op de weg. En dat mocht nu best die 500cc B50 of eventueel de goedkopere 250cc uit de nieuwe folder zijn. Maar de max in dat blad was een nieuwe BSA crosser, de B50 MX of Victor. En die kwam Vic Beylemans, BSA verdeler toen, uiteindelijk afleveren. Dat was 1 januari 1972. Om terug wat geld in het laatje te krijgen werden zowel de Maico als de B31 verkocht. De Victor was geen makkie om te starten maar hij draaide heel het seizoen wel probleemloos. De BSA durfde, net als de Maico, soms venijnig natrappen. Ik begreep dan ook waarom Jeff Smith ’s motor geen kickstarter had en die altijd liet aanduwen.
Ook het volgende jaar, inmiddels overgestapt naar de seniors, bracht weer een 35-tal crossen zonder veel mechanisch leed. In die tijd was ik lid van een motor toerclub. Elk jaar, begin oktober, vond in Zolder het Leeuwentreffen plaats. Honderden motorrijders uit heel België en omgeving streken er neer. Het hele weekend mocht je ook voor een schappelijk prijsje zowat de hele dag het circuit op. Mijn B31 was verkocht maar ik zou iets anders proberen: In 1971 won een Engels Team met hun BSA B50 hier de 24 uur race. Daarvan wou ik ook iets proeven en daarom moest de Victor omgebouwd worden tot racer.
Eind september 1973 , daags na de voorlaatste cross dat seizoen, werd de crosser gestript. Andere wielen met wegbanden en goede remmen er op. Ook de achtertandwielen werden aangepast, de voetsteunen achteruit geplaatst en een smal cliponstuur gemonteerd plus een toerenteller. Op vrijdag was de racer-voor-één -dag klaar. Nog gauw een testrit. Dat kon alleen op een smal betonbaantje door de velden. Wat een vreemd gevoel gaf dat: met dat smalle stuurtje en een nog smaller 4,5 liter crosstankje leek het net een brommer. De vering leek nu keihard en elke bult op het beton werd gevoeld. Nee, echt geruststellend om hiermee te gaan racen was dit niet maar ik had nu eenmaal tegen de clubmaats gezegd dat ik iets speciaals ging meebrengen deze keer …….
Zo op het einde van een crossseizoen zijn er al flink wat pk’tjes met pensioen maar toch verbaasde de BSA’s acceleratie ondanks de nu veel langere eindoverbrenging. De toerenteller ging razend snel naar rechts in elke versnelling. Deze keer, op zaterdag dus, met de aanhangwagen naar het “treffen”. Al een paar keer had ik met mijn B31 op dit circuit gereden: weggedoken achter de benzinedop en een teller die krampachtig voorbij 120 probeerde te geraken. Dat zou veranderen.
De twijfel die ik de dag voordien had was al weg na een paar honderd meter circuit. De BSA voelde zich hier meteen thuis en al gauw bleek dat de zware Nortons, Honda’s en zeker BMW’s geen schijn van kans hadden en dit vooral in de bochten. Met een gewicht van nauwelijks 110 kg had de Victor een enorm voordeel in die bochten en bij het remmen. Ook de rijder woog maar 65 kg ….
Nu was het me ook duidelijk hoe in ’71 Brown en Rollason hier wonnen met hun B50. Die avond, terug thuis, moest er tot laat in de nacht aan de moto gewerkt worden, terug ombouwen, want morgen is er nog een laatste cross op de Prairieberg in Geel ….. Na van deze ervaring op Zolder geproefd te hebben ging hier nog een vervolg op komen.
In 1973 sloot de BSA fabriek. De weinig verkochte B50 machines, voor weg of cross, kwamen gauw tweedehands te koop. Zo kon ik enkele machines extra inpikken voor o.a. onderdelen. Met de eerdere circuit ervaring in het achterhoofd besloot ik om van zo’n MX een full time racer te bouwen om af en toe samen met enkele clubleden op het Zolders circuit te gaan rijden. In het frame kwam nu een korteslag-blok met iets hogere compressie en grotere kleppen. De uitlaat werd een lange open megafoon (daar kwam muziek uit!) en een open inlaatkelk, zoals dat hoort bij een vintage racer. De megafoon was afgestemd op 7000 toeren. Dat bracht mee dat de motor altijd tussen 6000 en 8000 toeren moest gehouden worden. Tussen 4000 en 5000 toeren ging de motor zelfs gewoon sputteren en knallen. Maar hij ging hard , al zou een vijfde versnelling wel nuttig geweest zijn .
Op de rechte stukken in Zolder ging dat tot 170 – 180 km/u terwijl op het snellere Mettet 200 km/u gehaald kon worden. Met deze machine heb ik begin jaren ’80 deelgenomen aan enkele classic races. De B50 is een veelzijdige motor . Zelfs voor speedway kon het blok dienen en daar draaide de motor op methanol. Veel jaren reed ik er echter mee op de weg. Zalig om er mee over de cols te sjezen in de Alpen of Pyreneeën maar een echte test was een reis naar de Noordkaap in 1983. Bijna 8000 km in zestien dagen. Ik heb hem nooit moeten achterlaten maar wel af en toe tang en ijzerdraad nodig gehad onderweg!
Tekst en foto: Frans Janssens