Als prille tiener bezocht ik voor het eerst de Grand Prix 500cc op de Citadel van Namur. Samen met mijn vader en zijn vrienden reden we op een weggetje dat zachtjes naar de esplanade klom. Volgens pa parkeerden ze elk jaar in een straatje heel dicht bij het circuit maar dat ging alleen als we vroeg genoeg waren.We waren al om zeven ’s ochtends vertrokken dus dat moest wel goed komen. De vrienden van mijn vader hadden een garage en dat maakte dat die rit naar Namur al een belevenis op zich was want voor het eerst zat ik in een Mercedes. Voor minder moet je het niet doen als je onderweg bent naar het Monaco van de motorcross. De comfortabele rit verliep bovendien in zonnige omstandigheden dus deze dag kon niet meer stuk.
Ter plaatse konden we onze gewenste parking innemen en gingen we meteen op ontdekkingsreis. Iemand van ons gezelschap wou te voet een ommetje maken naar beneden en volgens hem zouden we het “Chalet du Monument” passeren moest er iemand dorst krijgen onderweg. We waren nog maar honderd meter weg toen ik plots een steile helling passeerde. Hier raakt niemand omhoog dacht ik bij mezelf maar de sporen van crossmotoren bewezen het tegendeel. Onder de indruk van deze eerste kennismaking van het circuit wandelden we verder naar beneden. In een linkse bocht was een camping geïnstalleerd en stond boordevol kleine tentjes. Hier en daar hing tussen twee takken een Engelse vlag. Tussen de tentjes lagen massaal veel lege bierflesjes: die Engelsen hadden zich lekker laten gaan vannacht. Sommigen hadden de weg naar hun tentje niet gevonden zo bleek, en lagen onder een plastic zeil in het gras dat nog onder de ochtenddauw zat.
Ondertussen passeerden we lager gelegen gedeelten van de legendarische omloop. Ik raakte verder onder de indruk omdat dat wat ik zag niet te vergelijken viel met omlopen die ik eerder aandeed. Dit was van een andere orde. Plots stonden we aan het beroemde cafeetje. Volgens Armand Pien zou het een bloedhete dag worden en de organisatie nam haar voorzorgen door het circuit nat te houden. Aan het Chalet du Monument passeerde een tractor die een ton gevuld met water trok en boel nat spoot. In de waterstraal stond een jongeman te dansen in zijn blote bast en met de onderbroek op de knieën. Hij was alvast niet van plan om zijn roes uit te slapen in één van de tentjes. Aan de buitenkant van de Chalet stonden vroege vogels met een pintje in de hand wat deed vermoeden dat de café vannacht non-stop open is gebleven. Niemand van ons had dorst dus we gingen verder op verkenning.
Na een fikse wandeling stond ik aan de voet van een potige helling en links ervan doken de eerste imposante muren op van de Citadel. De helling verliep in trappen naar boven maar waren zo stijl dat we ons aan koorden en hekwerk moest optrekken om boven te raken. Dat was best een helse onderneming want tegelijkertijd daalden er ook mensen af waardoor ik soms mijn enige houvast moest lossen om krijsende dames op hoge hakken te laten passeren. Ik zag de angst in hun ogen en kon mijn op leedvermaak geschoeide glimlach nauwelijks verbergen als reactie op de stuntelige onderneming van de dames. Eentje kwam op handen en voeten aan me voorbij geschoven. Ze was zomers gekleed, had een laag uitgesneden t-shirt aan en zo te zien was ze thuis haar bh vergeten. Een priemende blik in mijn richting deed vermoeden dat ik mijn hoofd best naar een andere windrichting zou draaien. De dag was nog jong en wat had ik al veel gezien op korte tijd. Ook mijn kompanen hadden het schouwspel in de gaten en lachten luid met de onvoorziene show.
We moesten maar eens naar het rennerspark riep er eentje en togen verder naar boven. Aangekomen op de esplanade zag ik voor het eerst hoe indrukwekkend het uitzicht is aldaar met de tribune aan het andere eind die deed vermoeden dat we in een Romeinse arena vol met gladiatoren waren beland.
Bovenaan het statige gebouw staat in het Latijn :”Ludus pro patria” wat betekent “speel voor uw land”. Een vrije vertaling zou kunnen zijn: geef gas voor uw land. Pa riep dat we hier straks gingen terug komen tijdens de tijdtrainingen want ze springen hier zo hoog dat hun helmen de takken van de bomen raken. Ik keek over mijn schouders heen en keek naar de laagste tak van de boom die aan de rand van de esplanade stond. Intussen sloeg de geur van hamburgers, worsten en frieten in mijn neus en stonden we plots aan een muurtje dat uitgaf op één van de mooiste zichten die ik ooit zag als tiener, uitgezonderd het schouwspel van vijf minuten eerder natuurlijk. Beneden liep de Maas en achter mij zei iemand dat het hier is dat Samber en Maas samenvloeien. Boven mij hing een kabelspoor met kleine cabines die al druk bevolkt waren met toeristen en motorcrossliefhebbers. “Die zijn nog van Expo ’58″ riep mijn vader.
Daarna moesten we door een lange donkere tunnel om aan de andere kant van de esplanade te raken. Dan moesten we links omhoog om naar het rennerspark te gaan. Aldaar aangekomen zag ik voor het eerst mannen in overalls met een geel petje op hun hoofd waarop de zo kenmerkende letter “S” stond. Het waren Japanners die de laatste handelingen verrichtten voor de eerste trainingen van die dag en de machine van Roger De Coster een laatste poetsbeurt gaven voor die weer vuil zou worden. Een beetje verder op lag de mecanicien van Raymond Heeren over een voorwiel heen gebogen wat deed vermoeden dat er ter elfder ure nog een probleem was opgedoken. Mijn vader sprak de snelstarter aan en ik was stomverbaasd dat je je helden zomaar kon aanspreken.
Dan kwam er een luide knal uit de luidsprekers rond de omloop. “Test, één twee, test, één twee”. Jos Vanluyd deed een microfoontest en stak van wal om ons te verwelkomen. Hij gaf de tussenstand van het wereldkampioenschap en zei erbij dat er nog werk aan de winkel was voor De Coster. En dat het tijd was voor de eerste training. “Aandacht rennerspark, de piloten geselecteerd voor de Grand-Prix 500cc. U wordt vriendelijk doch dringend verzocht u in het gesloten park te begeven voor de start van de eerste training”. Hij deed dit kunstje in vier talen.
Nadien kregen we van Jos nog de verplichte reclameboodschappen die ons leerden dat Champion nog steeds de meest verkochte bougie ter wereld was en dat de autobanden van De Condé kiiiiiiilometers beter waren. Deze boodschappen kende ik vanbuiten. We keerden terug naar de esplanade en onderweg werd me een sticker in de handen geduwd van het helmenmerk Bell. Normaal zou die in mijn collectie belanden maar voor deze reserveerde ik een prominente plaats op mijn oude bekraste Levior.
De eerste motoren kwamen vanuit het rennerspark naar beneden en het was de Maico van Adolf Weil die de tunnel onder de tribune in rep en roer zette door een flinke ruk aan het gashendel te geven. De toeschouwers maakten snel plaats want wat doe je nu tegen zo een dikke Maico. Wolsink was net na Weil de tunnel ingedoken, hem herkende ik aan zijn typische spatlap aan de voorkant van de Suzuki. Onderweg struikelde ik over een lallende supporter die letterlijk in de goot was beland. Zijn petje stond scheef en rond zijn nek hing een Finse vlag die de sporen droeg van een aantal valpartijen. Konden die Finnen ons bier niet verdragen of waren ze al zeker dat Mikkola de Grand-Prix van België zou winnen?
Intussen raakte Vanluyd in extase en zweepte de toeschouwers op door steeds luider in zijn microfoon te roepen. De geluidsinstallatie was van het akoestisch bureau Jamaaaar uit Koersel. Ja, die kende ik ook al. De trainingen waren begonnen en ik moest naar de boom. Vanuit de bossen hoorde je het machtige geluid van de dikke tweetakten aanzwellen. Het was een Kawasaki die als eerste de esplanade op kwam. Voor de eerste keer zag ik met welke rotvaart die mannen van staal de beroemde plaats opvlogen. Kippenvel. Ik moest inderhaast gaan grasduinen in het programmaboekje om te zien wie die Kawa-piloot was. Het was Christer Hammargren. Door het geblader in het boekje miste ik haast de geweldige sprongen van de rest van de meute. De sprongen werden steeds hoger maar helaas moest ik daar weg omdat ik al een paar keien tegen de kop had gekregen van de voorbij snellende motoren. Mijn vader bleek intussen al een bloedende lip te hebben van een verdwaalde steen, tijd om op te krassen en betere oorden op te zoeken.
Opzoek naar een andere locatie besefte ik wat pa onderweg zei: “In Namur zie je niks van de cross maar de sfeer is onnavolgbaar”. Niks zien is een groot woord maar een totaalbeeld had je daar nergens en de rondjes waren maar liefst drie minuten lang. En dan de sfeer: Nergens was die zo intens als op de Citadel. Dagjestoeristen die niks hadden met de cross moesten op de Citadel komen paraderen want deze locatie werd vergeleken met de GP F1 van Monaco. Engelse supporters zagen deze wedstrijd als een jaarlijkse bedevaart, uitkijkend naar hun motorcross-variant van het Oktoberfest in Munchen. Scandinaven kwamen met hun oude Volvo’s afgezakt om hun piloten een hart onder de riem te steken. Tijdens de reeksen bleek dan ook dat Heikki Mikkola oppermachtig was en de GP won. De lallende Fin eerder die dag in de tunnel had dan toch gelijk om het al vroeg in de ochtend op een drinken te zetten. Naderhand ben ik nog dikwijls terug geweest op deze roemrijke plaats en telkens was de beleving magisch.
Ik was er ook bij toen Eric Geboers zijn vijfde titel won. Er was toen op de esplanade een tribune gebouwd en daar zat ik gewapend met een Pentax fototoestel te wachten tot The Kid zijn overwinningsgebaar zou maken op de tafelberg. Eric was perfect op de afspraak maar mijn Pentax weigerde op dat belangrijke moment dienst waardoor ik het toestel uit pure razernij met een flukse boog tegen het tarmac van de citadel heb gesmeten. Op diezelfde tribune werd ik enkele uren voordien ongewild gedoopt door supporters van Dave Thorpe. Het doopwater werd door hen vakkundig vervangen door een industriële hoeveelheid Jupiler. Die mannen waren al uren aan het hijsen en deden neerbuigend over Geboers door luidkeels “Eric Who” te roepen. Ik was er ook toen Carlqvist zijn “pintje pakte” aan de Chalet en toen Everts met een wildcard alles en iedereen aan gort reed.
De laatste keer dat ik op de Citadel stond was meteen ook de meest emotionele: Samen met enkele honderden supporters stond ik te janken terwijl “The Legend” zijn tiende titel stond te vieren. Ik vind mezelf een harde jongen maar toen waren tranen toegelaten, voor één keer toch. Wat wil je, Everts hield het zelf niet droog die dag. Onderweg terug naar de auto kwam ik de dame tegen die vanochtend ongewild een onewomanshow gaf. Nu had ze een petje op van de krant Le Soir maar ze gaf me geen blik waardig.
Achterin de Mercedes 240D had ik de tijd om na te mijmeren over deze dag. De indruk die deze wedstrijd op me na liet was van die aard dat ik onderweg naar huis zonder verpinken besloot om mijn stinkende best te doen en met hard werken en trainen wereldkampioen motorcross te worden. In de 500cc klasse, jawel. Nadien ben ik nog een paar keer gestopt boven op deze magische plaats en telkens schoot mijn gemoed vol. Wereldkampioen ben ik nooit geworden maar de Citadel van Namur zal eeuwig een plaats in mijn hart hebben.
View Comments (4)
Mooi verhaal. Nostalgische gevoelens ten top. Heb het geluk gehad ook daar te kunnen rondtuffen. Zeer speciaal.
Eddy Nuyts, ik ben toch wat jaloers dat jij er hebt kunnen rondtuffen. Ik moest alles te voet doen :-)
Prachtig verhaal!!!!!!!!!!!!!!!
Ja heel mooi geschreven en zo was het ook, ik ben er zelf 21 keer geweest en vorig jaar nog daar op vakantie geweest en het circuit nog eens rond gelopen. Het ziet er uit of er nog gereden kan worden al moeten er wat struikjes weggehaald worden maar men moet niet lang meer wachten. Maar ik denk dat het een droom blijft.