Het Tsjecho-Slowaakse merk CZ was ooit één van de belangrijkste merken in de sport. Eind jaren zestig en begin jaren zeventig waren het Roger De Coster, Joel Robert en vele andere grote namen die voor het merk reden. Ze wonnen 13 wereldkampioenschappen motorcross en waren samen met Husqvarna de tweetaktmerken die de viertaktmachines uit de sport duwde. Maar CZ kwam eind jaren zeventig in moeilijk vaarwater, typisch voor de landen achter het IJzeren Gordijn.
De 1976 Falta Replica was hun laatste serieuze poging om een competitieve crossmotor te verkopen. Nadien ging het steil bergaf met CZ die de andere merken uit Europa en Japan niet kon bijbenen. De ingenieurs uit Strakonice moesten steeds weer teruggrijpen op verouderde techniek en productiemethoden waardoor ze snel de voeling met de markt verloren. Alle vernieuwingen zoals de monovering, waterkoeling of schijfremmen verschenen wel op hun motoren maar telkens jaren later en met een lamentabele versie ervan. In 1992 doken ze nog een laatste keer op met hun CZ 125MX. Wij kennen echter niemand die deze machine kocht of er ooit mee gereden heeft en dat zegt veel over de kwaliteit van de motor.
In een algemeen overzicht was het vakmanschap op de CZ125MX uit 1992 erg ruw. De plasticdelen, de lasnaden, de techniek en de detaillering waren hopeloos verouderd in vergelijking met b.v. een Kawasaki KX125 uit 1992. De motor van de CZ 125MX was zowat het enige onderdeel dat een kwalitatieve indruk had. Deze was uitgerust met een power- en reedvalve. Al de rest stamde uit het stenen tijdperk.
De motor, hoe inventief ook, werd verpest door een 36mm Jikov carburator. Als je de hoofdsproeier wou wijzigen moest deze met tin gesoldeerd worden en nadien weer voorzien worden van een nieuwe grotere of kleinere boring. Een Jikov was sowieso berucht om zijn snelle slijtage. Na twee wedstrijden bleef je regelen “tot in den treure”. De luchtfilter was een papieren versie die uit een auto leek te komen. De benzinekraan stak door een opening van een radiatorflap. Het was een koud kunstje om deze met je knie dicht te zetten tijdens de race. Niet dat het veel uitmaakte want deze CZ had twee benzinekranen en ze lekte allebei.
Het werd nog vreemder! De bovenste en onderste balhoofdklemmen (triple-clamps) werden uit één stuk gegoten. De achterbrug zag er van ver uit als een aluminium HRC versie, maar was helaas van staal. In 1992 waren de linksystemen, schokdemperreservoirs, het schakelpookje en de kick van aluminium op alle Japanse motoren maar niet op deze CZ.
De voorvork leek uit Italië te komen maar het waren Tsjechische exemplaren. Je kon de veer tegen de binnenkant van de vorkpoten horen schuren als je ze op en neer duwde. De achtervering was nog veel erger. Bij het inveren duurde de rebound een volle 15 seconden voor hij weer de maximale uitslag had bereikt. De CZ 125MX was voorzien van Barum zand- en modderbanden maar ze waren niet in staat om fatsoenlijke grip te creëren op het circuit. De hoofdremcilinder van de achterrem zag er nog redelijk uit maar had geen reservoir als dusdanig tot je erachter kwam dat de rubberen slang het reservoir bleek te zijn.
Deze laatste poging van CZ om een competitieve crossmotor te bouwen was er eentje om snel te vergeten. Het eens zo machtige merk kwam zelfs niet meer in de buurt van de machines die begin de jaren negentig op de markt verschenen. Op elk vlak liepen ze achterstand op en zo verdween het merk op de achtergrond. De val van de Berlijnse muur in 1989 had echter een andere wind kunnen laten waaien in de Bohemen. In 1993 werd Tsjechië onafhankelijk van Slowakije maar helaas kwamen deze grote omwentelingen te laat voor het merk uit Strakonice. Het kalf was verdronken en er zou nooit nog een CZ crossmotor van de band rollen. Gelukkig hebben ze in de jaren zestig en zeventig zoveel motoren geproduceerd dat we deze massaal terugvinden in de vintage motorcross.
Foto’s: MXA en archief